Wenen

Ook vandaag grijs en nat weer in Wenen. We gaan naar de stad, de metro is comfortabel dichtbij, met als eerste doel de Josefsplatz waar de ingang naar de pronkzaal van de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek is. In de pronkzaal is een exhibitie n.a.v. de 100-jarige sterfdatum van de Keizer Franz Joseph I — “de eeuwige keizer” — maar wij komen vooral voor de zaal zelf.

 

Wiener Melange en Apfelstrudel mit
Vanillesauce  — het zijn de klassiekers in Wenen, wij genieten er van op het verwarmde terras van Sacher.

Recht tegenover Sacher is de ingang van het Albertina. In dit museum zijn twee tentoonstellingen die we interessant genoeg vinden om te bezoeken.

 

De ene over het Pointillisme staat op de trap naar het Albertina al groot geadverteerd. De andere is vandaag voor het eerst open en betreft de ontwikkeling van de kleuren-houtsnede aan het begin van de 20e eeuw zoals die in Wenen heeft plaatsgevonden bij kunstenaars die “kunst voor allen” wilden maken.

De tentoonstelling “Seurat, Signac, Van Gogh — Ways of Pointillism” is behoorlijk educatief van aard, waarbij de getoonde werken op zich topstukken zijn (althans sommige) en tegelijk goed passen in de geschetste lijn van ontwikkeling. Bij binnenkomst wordt het pointillisme als een reactie op het impressionisme neergezet. Als je het pointillisme alleen ziet als een techniek — het zetten van al die puntjes zogezegd — dan is dat een wat manke vergelijking, maar eigenlijk meteen wordt duidelijk dat het gaat om de andere beschouwingswijze, de discipline op het gebied van geometrische ordening en vooral bij Seurat de theorie over het neerzetten van kleuren (het divisionisme, kleurdeling).

Een aantal van de getoonde werken hadden we eerder gezien, bijv. in het Gemeentemuseum Den Haag of in het Kröller-Müller, maar een aantal beslist niet. Juist die laten zien dat de techniek van de puntjes maar een uitvoeringsmodaliteit is.

Ook interessant is dat je heel goed de ontwikkeling in de tijd kunt zien. Van een “school” binnen het impressionisme met strakke opvattingen, voortrekkersgroepen (bijv. Les Vingt) en volgelingen van mindere kwaliteit naar lossere ideeën, vormexperimenten naar een volgende fase met kunstenaars die gek of briljant genoeg (of beide) zijn om geheel eigen wegen in te slaan. De expositie heeft voorbeelden van Klee, Van Gogh en Mondriaan om dit te laten zien.

Van een geheel andere orde is de expositie over de kleurenhoutsnedes, waarbij je de maatschappelijke opvatting dat kunst voor iedereen moet zijn, dus reproduceerbaar, ook terugziet in de artistieke visie: de voorstellingen zijn mooi, harmonieus, geruststellend en weinig of niet confronterend. Dat paste ook goed in de Art Nouveau periode rond 1900. Wij vinden het ook nu nog mooi.

 
Ludwig Heinrich Jungnickel (1911)

Aan het einde van de middag lopen we naar Steven en Margot. We brengen een genoeglijke avond met ze door, en eten in een soort van huiskamer-restaurant in de buurt, Restaurant 1070, waar geen kaart is omdat de kok maakt waar hij zin in heeft en wat voorhanden is. Er wordt alleen gevraagd of er dingen zijn die je niet wilt eten, daar wordt dan rekening mee gehouden. Uit reacties op diverse site kun je afleiden dat het concept “verrassingsmenu” in Oostenrijk niet erg bekend is — dat verbaast ons niet heel erg. We eten in elk geval lekker in een prettige, naar Oostenrijkse normen, informele omgeving. De nieuwe knie van Steven lijkt goed gelukt te zijn, hij loopt in elk geval zelf naar en van de metro (de komende maanden nog met krukken, dat wel).